Joost Verlaan

joost

Concurrentiebeding in tijdelijke contracten anno 2015 aan banden gelegd?

25-08-2015

Als gevolg van de Wet werk en zekerheid (WWZ) kan een werkgever geen concurrentiebeding (of een relatiebeding) opnemen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (artikel 7:653 lid 1 aanhef en sub a BW), tenzij de werkgever bij het beding schriftelijk motiveert dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen (artikel 7:653 lid 2 BW). Het concurrentiebeding is in dat geval geldig, tenzij aantoonbaar is dat het beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen (7:653 lid 3 sub a en b BW), en/of de werknemer onbillijk wordt benadeeld door het beding (artikel 7:653 lid 3 b BW). Slaagt de werknemer daarin, dan kan dat leiden tot gehele op gedeeltelijke vernietiging van het beding.

In deze blog ga ik aan de hand van een recente uitspraak van de kantonrechter Amsterdam  in op de vraag wanneer een concurrentiebeding wordt geacht “noodzakelijk” te zijn vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.

CASUS
In de onderhavige kwestie ging het om een werknemer die op grond van een tijdelijke arbeidsovereenkomst in dienst was bij een wervings- en detacheringsbureau. In zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst was een concurrentie- en relatiebeding opgenomen met daarin de volgende motivering voor het zwaarwegende bedrijfsbelang:

Werkgever hecht veel waarde aan opleiding van haar medewerkers, hetgeen betekent dat zij veel opleiding investeert en hiervoor ook kosten worden gemaakt. Dit geldt in het bijzonder voor de functie van Consultant Banking & Insurance van de medewerker. Verder zal de medewerker in zijn functie van Consultant Banking & Insurance al direct vanaf de aanvang van het dienstverband kennis verwerven van het door werkgever opgebouwde netwerk, het marktgebied, de behoeften en de werkwijze van werkgever. Gelet op de zeer concurrentiegevoelige detacheringsbranche waarin werkgever opereert, bestaat er wegens de bij werkgever specifiek verworven kennis en kunde vrees voor benadeling van werkgever indien de medewerker na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in strijd handelt met het in lid 1 en/of lid 2 van dit artikel opgenomen relatiebeding en/of concurrentiebeding.

Na verloop van tijd zei de werknemer de tijdelijke arbeidsovereenkomst op met als reden bij een directe concurrent van werkgever te willen gaan werken. Werkgever hield werknemer echter aan zijn concurrentiebeding. Daaropvolgend startte werknemer een kort geding met als inzet schorsing van het concurrentiebeding daar het beding niet noodzakelijk was en het beding hem bovendien onbillijk benadeelde, aldus de werknemer.

OORDEEL KANTONRECHTER
De rechter stelt voorop dat de werkgever bij het concurrentie- en relatiebeding schriftelijk heeft gemotiveerd waarom dat beding naar haar mening noodzakelijk is, zodat het beding – formeel gezien – geldig is. Volgens de kantonrechter is in de schriftelijke motivering echter niet beschreven welke kennis en/of vertrouwelijke informatie de werknemer bij werkgever concreet opdoet, dat het noodzakelijk maakte om een concurrentiebeding in de tijdelijke arbeidsovereenkomst op te nemen. De in de motivering genoemde kennis van “het door werkgever opgebouwde netwerk, het marktgebied, de behoeften en de werkwijze van de werkgever” had volgens de kantonrechter nader gespecificeerd moeten worden. Kennelijk is dit ook in de kort geding procedure onvoldoende naar voren gekomen. De kantonrechter overweegt verder dat het voor hem onduidelijk is waarom de door werkgever gedane opleidingsinvestering zou moeten worden beschermd met een concurrentiebeding (in plaats van een studiekosten- of geheimhoudingsbeding). De kantonrechter concludeert uiteindelijk dat de werkgever de werknemer niet aan het concurrentie- en relatiebeding mocht houden.

CONCLUSIE
Resumerend: in beginsel houdt een concurrentiebeding (en/of relatiebeding) in een tijdelijke arbeidsovereenkomst geen stand, tenzij bij het beding schriftelijk is gemotiveerd dat het noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen. Als echter aantoon is dat het beding – ondanks de gegeven motivering – niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, dan kan een werknemer het beding achteraf vernietigen. Uit de uitspraak van de kantonrechter Amsterdam is op te maken dat die belangen heel duidelijk en specifiek moeten blijk uit de bij het concurrentiebeding gevoede motivering. Daaraan lijkt tamelijk streng te worden getoetst.

Uit de uitspraak van de kantonrechter Amsterdam blijkt eens te meer dat het opstellen van concurrentie- en relatiebedingen als gevolg van de WWZ veel meer maatwerk is geworden dan voorheen. Het is voor werkgevers dan ook uiterst zinvol zich te laten adviseren hoe met deze lastige materie om te gaan.